Vlooien (vooral Ctenocephalides felis en Ctenocephalides canis) zijn bloedzuigende insecten. Alleen de volwassen stadia worden aangetroffen op hond en kat.
Vlooien komen veelvuldig voor in heel Europa, met uitzondering van Noord-Scandinavië.
De reproductie van Ctenocephalides soorten neemt buitenshuis toe tijdens warme seizoenen en binnenshuis bij optimale temperatuur en luchtvochtigheid. De eiproductie begint binnen 24 tot 48 uur na de eerste bloedmaaltijd, die binnen enkele minuten na het vinden van een gastheer start. Ze levert tot 50 eitjes per dag die van de gastheer afvallen in de omgeving waar ze binnen 1 tot 10 dagen uitkomen, afhankelijk van de temperatuur en luchtvochtigheid. Larven voeden zich met debris, zoals huidschilfers en vlooienfeces uit de omgeving en verstoppen zich op donkere plaatsen (kieren, naden en diep in het tapijt). Ze hebben vocht nodig om zich te kunnen ontwikkelen. Daarna verpopt de larve zich tot een cocon, die plakkerig is en bedekt wordt met debris uit de omgeving. Cocons worden gevonden in aarde, vloerkleden, onder meubilair en op ligplaatsen van het dier. Nadat de pop zich volledig heeft ontwikkeld tot volwassen vlo, zal deze onmiddellijk of na zes maanden (of langer bij afwezigheid van de juiste stimuli zoals CO2, druk- en temperatuurstijging) ontpoppen. De bruinachtige, 1 - 6 mm lange, lateraal afgeplatte volwassen vlo zoekt actief naar een gastheer en heeft dagelijks een bloedmaaltijd nodig om te overleven. Hij blijft meestal op dezelfde gastheer gedurende de rest van zijn leven. De maximaal vastgestelde overlevingstijd is 160 dagen, maar de meeste vlooien overleven één tot drie weken op hun gastheer, omdat deze ze vaak uit de vacht likt.
Een vlooieninfestatie bij hond of kat vertoont een grote variatie en wordt sterk beïnvloed door het poetsgedrag van het dier. De frequentie en duur van blootstelling aan infestaties, de aanwezigheid van secundaire infecties of andere bijkomende huidaandoeningen en de mate van overgevoeligheid zijn belangrijke factoren. Allergische dieren kunnen een afweerreactie ontwikkelen tegen vlooienspeeksel en vlooienallergie dermatitis (VAD) ontwikkelen. Allergische dieren kunnen pruritus, alopecia, afgebroken haren, papels en erythemateuze maculae met korsten vertonen. Het karakteristieke beeld bestaat uit een vochtige dermatitis in het dorsolumbale en staartgebied. De laesies kunnen zich uitbreiden tot de dijen en het abdomen van het dier.
Huisdieren met een bestaande infestatie met volwassen vlooien kunnen behandeld worden met moderne, effectieve en langwerkende producten. Afhankelijk van de ernst van de infectie en het middel dat ingezet wordt, moet de behandeling meerdere malen herhaald worden tot het probleem onder controle is. Daarnaast mag niet vergeten worden om ook de andere dieren in huis te behandelen. Het behandelen van de omgeving is raadzaam voor een snelle bestrijding. Het regelmatig gebruiken van vlooiendodende middelen op het dier zal ook progressief bijdragen aan een reductie van onvolwassen stadia in de omgeving. Zowel producten geregistreerd voor gebruik op het dier, als voor toepassing in de omgeving kunnen componenten bevatten met een adulticide en/of insecten groeiremmend (IGR) effect. Andere maatregelen zoals stofzuigen van vloerkleden en het wassen van de rustplaats en dekens van het dier, dragen ook bij aan vermindering van de vlooienstadia in de omgeving.
Een effectieve vlooienbestrijding vraagt om een specifiek preventieprotocol, opgesteld en besproken door eigenaar en dierenarts. Dit protocol hangt af van de leefomstandigheden van het dier. De volgende vragen kunnen helpen bij het vaststellen van de juiste strategie: Zijn er meerdere huisdieren in huis aanwezig? Heeft het dier vrij toegang tot plaatsen waar onvolwassen vlooienstadia aanwezig kunnen zijn? Heeft het dier een vlooienallergie? Een goede vlooienbestrijding vraagt continu aandacht en inzet van de eigenaar en therapietrouw is van groot belang.
Teken zijn parasieten die zich tijdelijk met bloed voeden bij honden en katten. Ze behoren tot de geslachten Ixodes, Rhipicephalus en Dermacentor, die deel uitmaken van de familie van de Ixodidae, de harde teken. In Europa is vooral de rol van teken als pathogene vector van belang, waarbij het speeksel van de teek de belangrijkste overdrachtsroute vormt.
Door teken overgedragen pathogenen kunnen verschillende aandoeningen veroorzaken, zoals borreliose (ziekte van Lyme), Louping ill (flavivirus), Europese tick-borne encephalitis (TBEvirus), babesiose, ehrlichiose en anaplasmose .
Teken zijn endemisch in het grootste deel van Europa en er zijn meer dan 12 verschillende soorten.
Teken kunnen over het gehele lichaam worden aangetroffen, maar voorkeursgebieden zijn de on- en dunbehaarde lichaamsdelen, zoals de kop, oren, oksels, tussenteenhuid, liezen en het perianale gebied. De vrouwelijke, volgezogen teken zijn eenvoudig waar te nemen op de huid of in de vacht.
Zichtbare teken moeten zo snel mogelijk verwijderd worden om mogelijke transmissie van door teken overgedragen aandoeningen te voorkomen. Gebruik een tekentang om de teken volledig, met monddelen en lijf, te verwijderen. Gebruik hierbij geen olie, alcohol of ether en oefen geen druk uit op het lichaam van de teek, omdat dit een verhoogd risico geeft op overdracht van pathogenen. Deponeer de teek op een plek waarbij de kans op herbesmetting van een andere gastheer of de mens wordt vermeden (bv. toilet, vuilnisbak). Daarnaast wordt er best een behandeling met een tekendodend middel (acaricide) opgestart, omdat teken, vooral de kleinere larven en nimfen en nog niet-volgezogen volwassen teken, niet makkelijk worden waargenomen op het dier.
Vermijd of beperk de toegang tot gebieden met een hoge tekendichtheid tijdens het jaargetijde dat teken het meest actief zijn. Inspecteer dieren dagelijks op teken en verwijder ze. Gebruik een geschikt acaricide, bij voorkeur met een langdurige werking, dat waterbestendig is en voorgeschreven wordt door de dierenarts. Controleer daarnaast regelmatig de on- en dunbehaarde huiddelen om het risico op herinfectie te verminderen. Tekenbestrijding moet gedurende de hele periode waarin teken actief zijn, plaatsvinden. Honden en katten die reizen naar gebieden waar teken en door teken overgedragen pathogenen endemisch zijn, moeten ook regelmatig behandeld worden met een acaricide, vooral als deze aandoeningen niet endemisch zijn in hun thuisland. Het gebruik van acariciden met een aanvullende afwerende (repellent) en/of een snelle werking, kunnen tekeninfestatie en door teken overgedragen aandoeningen verminderen.